Onderzoekers zeggen dat reumatische artritis in feite twee ziekten zijn in plaats van slechts één. Zij raden aan om de ziekte in twee soorten onder te verdelen: mensen met autoantilichamen en mensen zonder. Ze zeggen dat mensen met zelf aangemaakte antilichamen op lange termijn betere resultaten lijken te hebben in de vermindering van reumatische artritissymptomen. De resultaten van dit onderzoek zijn deze week gepubliceerd in het tijdschrift PLOS Medicine. Het leuke is dat dit onderzoek wereldwijd veel stof heeft doen opwaaien, terwijl het heeft plaatsgevonden in het Leids Universitair Medisch Centrum onder leiding van Dr. Xanthe Matthijssen.
Bij reumatoïde artritis valt het immuunsysteem gezonde cellen in de gewrichten aan. De laatste jaren is het duidelijker geworden dat er merkbare verschillen zijn tussen mensen die RA-geassocieerde autoantilichamen hebben die in hun bloedbaan kunnen worden gedetecteerd, en mensen die dat niet hebben. Deze laatste groep staat bekend als auto-antilichaam-negatieve RA. Deze laatste studie over RA auto-antilichamen bekijkt hoe deze immuun-eiwitten bij zowel positieve als negatieve patiënten een rol spelen bij invaliditeit en herstel op langere termijn.
De onderzoekers volgden 1.285 mensen met RA tussen 1993 en 2016 via het Leiden Early Arthritis Clinic cohort. Gedurende deze tijd werden jaarlijks gegevens verzameld over symptomen, behandelingen, invaliditeit en sterfte. Daarbij werd genoteerd of deelnemers de auto-antilichamen wel of niet hadden. Van de 1.285 mensen ontdekten de onderzoekers dat 823 mensen auto-antilichaam-positieve RA hadden. De overige 462 deelnemers hadden RA die werd gecategoriseerd als auto-antilichaam-negatief.
Het is vermeldenswaard dat in deze beide groepen de totale ziekteactiviteit in de loop van de tijd aanzienlijk afnam. De aanhoudende medicijnvrije remissie nam echter alleen toe bij de auto-antilichaam-positieve deelnemers, maar niet bij degenen die auto-antilichaam-negatief waren. Het sterftecijfer en de functionele invaliditeit daalden ook met gerichte behandelingsaanpassingen bij auto-antilichaam-positieve deelnemers en niet bij degenen die auto-antilichaam-negatief waren.
“De ontkoppeling tussen verbetering van de ziekteactiviteit en de daaropvolgende verbetering van de langetermijnresultaten bij RA zonder auto-antilichamen suggereert dat de onderliggende pathogenese van RA met en zonder auto-antilichamen verschillend is,” zeiden de auteurs van de studie in een openbaar persbericht.
“Wij stellen voor dat het tijd is om RA formeel te verdelen in type 1, met autoantilichamen, en type 2, zonder autoantilichamen, in de hoop dat dit leidt tot een gestratificeerde behandeling in autoantilichaam-positieve en autoantilichaam-negatieve RA,” zeiden ze.
Matthijssen merkte in de verklaring ook op dat in de afgelopen tien jaar “Onderzoek naar RA zich grotendeels heeft gericht op de auto-antilichaam-positieve subgroep. Meer onderzoek naar auto-antilichaam-negatieve RA is dringend nodig om methodes te identificeren om ook hun lange-termijn resultaten te verbeteren”.
Cindy McGill, een inwoonster van Rhode Island die reumatoïde artritis heeft, vond het onderzoek verhelderend.
“Ik wist niets van de verschillende soorten reumatoïde artritis, maar nu ben ik nieuwsgierig geworden. Ik zou graag willen weten welk type RA ik heb,” vertelde ze aan Healthline (bron).