Hoofdpagina » Nieuws » Geen bewijs dat depressie veroorzaakt wordt door tekort aan serotonine

Geen bewijs dat depressie veroorzaakt wordt door tekort aan serotonine

Al decennialang wordt ons door Big Pharma wijsgemaakt dat we antidepressiva nodig hebben om de chemische disbalans in onze hersenen te herstellen. Depressie zou namelijk het gevolg zijn van een tekort aan het ‘feel-good’ stofje serotonine. Maar deze hypothese staat inmiddels volledig op losse schroeven door een zeer grondige analyse die pas is gepubliceerd. De onderzoekers hebben alle studies over dit onderwerp onder de loep genomen en concludeerden dat er “geen steun is voor de hypothese dat depressie veroorzaakt wordt door verlaagde serotonineactiviteit of -concentraties”. De onderzoekers konden geen relatie vinden tussen het gehalte aan serotonine in het bloed en het brein bij mensen met, tegenover mensen zonder depressie. Gezonde mensen bij wie de serotonine kunstmatig werd verlaagd, kregen geen last van depressie.

Deze inzichten zijn absoluut baanbrekend, we staan nu aan de vooravond van grote veranderingen binnen de psychiatrie. Steeds vaker wordt depressie in verband gebracht met lokale ontstekingen in het brein. Zowel voeding als de samenstelling van de bacteriën in de darmen hebben een grote invloed op de ontstekingen. De kans is groot dat we nieuwe medicijnen krijgen, die gecombineerd gaan worden met voedings- en leefstijladvies. Er valt nog een hoop te ontdekken over de oorzaken van depressie. Zo vonden onderzoekers pas nog een link tussen een tekort aan vitamine A en het ontstaan van een depressie.

Al drie decennia lang worden mensen overspoeld met informatie die suggereert dat depressie veroorzaakt wordt door een “chemisch onevenwicht” in de hersenen – namelijk een onevenwicht van een chemische stof in de hersenen die serotonine heet. Uit ons laatste onderzoeksoverzicht blijkt echter dat het bewijsmateriaal dit niet ondersteunt.

Hoewel voor het eerst voorgesteld in de jaren 60, begon de serotoninetheorie van depressie in de jaren 90 op grote schaal door de farmaceutische industrie te worden gepropageerd in samenhang met haar pogingen om een nieuwe reeks antidepressiva, bekend als selectieve serotonine-heropnameremmers of SSRI’s, op de markt te brengen. Het idee werd ook onderschreven door officiële instellingen zoals de American Psychiatric Association, die het publiek nog steeds voorhoudt dat “verschillen in bepaalde chemische stoffen in de hersenen kunnen bijdragen tot symptomen van depressie”.

Talloze dokters herhaalden de boodschap over de hele wereld, in hun spreekkamers en in de media. De mensen namen het aan voor zoete koek. En velen begonnen met het slikken van antidepressiva, omdat ze geloofden dat er iets mis was met hun hersenen en een antidepressivum nodig had om het weer te verhelpen. In deze periode van agressieve marketing steeg het gebruik van antidepressiva gigantisch, ze worden vandaag de dag aan één op de zes van de volwassen bevolking voorgeschreven.

Een aantal academici, waaronder enkele vooraanstaande psychiaters, hebben lange tijd geopperd dat er eigenlijk geen bevredigend bewijs is voor het idee dat depressie het gevolg is van abnormaal lage of inactieve serotonine. Ondertussen bleven anderen de theorie desondanks toch ondersteunen. Tot nu toe is er echter geen alomvattend overzicht van het onderzoek naar serotonine en depressie geweest dat harde conclusies in beide richtingen mogelijk maakt.

Op het eerste gezicht lijkt het feit dat SSRI-type antidepressiva op het serotoninesysteem werken de serotoninetheorie van depressie te ondersteunen. SSRI’s verhogen tijdelijk de beschikbaarheid van serotonine in de hersenen, maar dit impliceert niet noodzakelijk dat depressie veroorzaakt wordt door het tegengestelde van dit effect.

Er zijn andere verklaringen voor de werking van antidepressiva. In feite blijkt uit geneesmiddelproeven dat antidepressiva nauwelijks van een placebo (neppil) te onderscheiden zijn als het gaat om de behandeling van depressie. Ook blijken antidepressiva een algemeen emotie-verdovend effect te hebben dat de stemmingen van mensen kan beïnvloeden, hoewel we niet weten hoe dit effect tot stand komt en er ook niet veel over weten.

Eerste uitvoerige review
Er is sinds de jaren ’90 uitgebreid onderzoek gedaan naar het serotoninesysteem, maar het is nog niet eerder systematisch verzameld. We voerden een “overkoepelend” overzicht uit waarbij we systematisch bestaande overzichten van het bewijsmateriaal uit elk van de belangrijkste onderzoeksgebieden naar serotonine en depressie identificeerden en samenvoegden. Hoewel er in het verleden systematische overzichten van afzonderlijke gebieden zijn gemaakt, heeft er geen een het bewijsmateriaal van alle verschillende gebieden op deze manier gecombineerd.

Eén onderzoeksgebied dat opgenomen werd, was onderzoek waarbij de gehaltes aan serotonine en zijn afbraakproducten in het bloed of het hersenvocht vergeleken werden. Over het algemeen toonde dit onderzoek geen verschil aan tussen mensen met depressie en mensen zonder depressie.

Een ander gebied van onderzoek heeft zich toegespitst op serotonine receptoren, dat zijn eiwitten aan de uiteinden van de zenuwen waarmee serotonine zich verbindt en die de effecten van serotonine kunnen doorgeven of afremmen. Onderzoek naar de meest onderzochte serotonine receptor suggereerde ofwel geen verschil tussen mensen met depressie en mensen zonder depressie, ofwel dat de serotonine activiteit juist verhoogd was bij mensen met depressie – het tegendeel van de voorspelling van de serotonine theorie.

Onderzoek aan de serotonine “transporteur”, dat is het eiwit dat helpt de werking van serotonine te beëindigen (dit is het eiwit waarop SSRI’s werken), suggereerde ook dat er, als er al iets was, een verhoogde serotonine-activiteit was bij mensen met depressie. Deze bevindingen kunnen echter verklaard worden door het feit dat veel deelnemers aan deze onderzoeken antidepressiva hadden gebruikt of op dit moment gebruikten.

We keken ook naar onderzoek dat onderzocht of depressie bij vrijwilligers opgewekt kan worden door de serotonine-spiegel kunstmatig te verlagen. Twee systematische reviews uit 2006 en 2007 en een steekproef van de tien meest recente studies (op het moment dat het huidige onderzoek werd uitgevoerd) vonden dat verlaging van serotonine geen depressie teweegbracht bij honderden gezonde vrijwilligers. Een van de reviews toonde zeer zwakke aanwijzingen voor een effect bij een kleine subgroep van mensen met een familiegeschiedenis van depressie, maar dit betrof slechts 75 deelnemers.

Zeer grote studies waarbij tienduizenden patiënten betrokken waren keken naar genvariatie, waaronder het gen dat de instructies heeft voor het maken van de serotonine transporter. Ze vonden geen verschil in de frequentie van variaties van dit gen tussen mensen met depressie en gezonde controles.

Hoewel een beroemde vroege studie een verband vond tussen het serotonine transporter gen en stressvolle levensgebeurtenissen, suggereren grotere, meer omvattende studies dat zo’n verband niet bestaat. Stressvolle levensgebeurtenissen op zich oefenen echter een sterk effect uit op het latere risico van mensen om depressie te ontwikkelen.

Sommige van de studies in ons overzicht die mensen betroffen die antidepressiva gebruikten of eerder hadden gebruikt, vertoonden aanwijzingen dat antidepressiva de concentratie of activiteit van serotonine daadwerkelijk kunnen verlagen.

Niet ondersteund door het bewijsmateriaal
De serotoninetheorie van depressie is een van de invloedrijkste en uitgebreidst onderzochte biologische theorieën over het ontstaan van depressie geweest. Onze studie toont aan dat deze opvatting niet door wetenschappelijk bewijs wordt ondersteund. Ze trekt ook de basis voor het gebruik van antidepressiva in twijfel.

Van de meeste antidepressiva die nu in gebruik zijn, wordt verondersteld dat ze werken via hun effecten op serotonine. Sommige beïnvloeden ook de chemische stof noradrenaline in de hersenen. Maar deskundigen zijn het erover eens dat het bewijs voor de betrokkenheid van noradrenaline bij depressie zwakker is dan dat voor serotonine.

Er is geen ander aanvaard farmacologisch mechanisme voor de manier waarop antidepressiva depressie zouden kunnen beïnvloeden. Als antidepressiva hun werking uitoefenen als placebo’s, of door emoties te verdoven, dan is het niet duidelijk dat ze meer goed dan kwaad doen.

Hoewel het beschouwen van depressie als een biologische stoornis lijkt alsof dat het stigma zou verminderen, heeft onderzoek in feite het tegendeel aangetoond, en ook dat mensen die geloven dat hun eigen depressie te wijten is aan een chemische onevenwichtigheid pessimistischer zijn over hun kansen op herstel.

Het is belangrijk dat mensen weten dat het idee dat depressie het gevolg is van een “chemische onevenwichtigheid” hypothetisch is. En we begrijpen niet wat tijdelijk verhoogde serotonine of andere biochemische veranderingen die door antidepressiva worden teweeggebracht met de hersenen doen. We concluderen dat het onmogelijk is te zeggen dat het nemen van SSRI-antidepressiva de moeite waard is, of zelfs volkomen veilig.

Als je antidepressiva gebruikt, is het heel belangrijk dat je daar niet mee stopt zonder eerst met je arts te spreken. Maar mensen hebben al deze informatie nodig om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen over het al dan niet nemen van deze medicijnen (bron: The Conversation).

Originele studie: Moncrieff J, Cooper RE, Stockmann T, Amendola S, Hengartner MP, Horowitz MA. The serotonin theory of depression: a systematic umbrella review of the evidence. Mol Psychiatry. Published online July 20, 2022:1-14.

Help anderen gezonder te worden en deel dit artikel:
Download nu tijdelijk gratis ons E-book Afvallen

Download nu tijdelijk gratis ons E-book Afvallen

Word lid van onze nieuwsbrief en ontvang gratis meer dan 100 wetenschappelijke tips om af te vallen!

Gelukt! Ga naar je inbox om het E-book te bekijken.